‘Diep van binnen hoop ik nog steeds op een moeder die zich over míj ontfermd’

Madeleine (40):

“Ik heb me altijd achtergesteld gevoeld ten opzichte van mijn zusje. Zij is vijf jaar jonger dan ik en werd op het juiste moment geboren. Ik niet. Mijn moeder was zestien jaar toen ik ter wereld kwam. Waarschijnlijk was ik een ongelukje. Als ze boos was, zei ze de meest vreselijke dingen. Bijvoorbeeld: ‘Als ik geweten had wat voor rotwijf jij was geworden, had ik abortus gepleegd’. Of: ‘Als ik niet zwanger was geraakt, was ik ook gaan studeren, net als jij.’ Ze drukte een zwaar schuldgevoel op me en als klein kind was ik daar natuurlijk gevoelig voor. Nu nog steeds trouwens, al kan ik het iets makkelijker van me af laten glijden.

Van mijn eerste vijf levensjaar kan ik me weinig herinneren. Voor mijn gevoel was ik altijd bij mijn opa en oma. Laatst vroeg ik mijn moeder waarom dat zo was. Ze gaf me een cynisch antwoord; ‘Ja, ik was een héél slechte moeder en heb je alleen maar gedumpt.’ Die super defensieve houding heeft ze nog steeds. We hebben nu af en aan contact. Ik probeerde de volwassene te zijn in onze relatie, maar regelmatig moet ik het even laten voor wat het is, omdat het me te veel wordt.

Continu afgewezen

Waar het op neer komt, is dat ik nooit het gevoel heb gehad dat mijn ouders en zusje van me houden. Toen mijn zusje geboren werd, kreeg ze borstvoeding en werd ze heel veel geknuffeld. Op die momenten moest ik naar oma en opa, omdat ik in de weg liep. Het beeld van ongelijkheid is bij mij op dat moment ontstaan. Ik had het gevoel dat ze haar leuker vonden dan mij. Mijn zusje lag vaak bij mijn ouders in bed, eigenlijk al vanaf haar geboorte. Als ik er gezellig bij wilde kruipen, moest ik terug naar mijn eigen bed, want er was geen plek. Zo is het jarenlang gebleven. Op een bepaald moment hield ik op met proberen, want als je telkens de deksel op je neus krijgt, geef je het op. Hoewel.. ik weet nog dat ik een keer heel naar gedroomd had. Ik stond met mijn dekentje in hun kamer te huilen en verlangde naar een arm om me heen, naar geruststelling. In plaats van geruststelling werd ik weer naar bed gestuurd. Mijn moeder zei: ‘Ga nou maar slapen, want ik ben bezig met borstvoeden!’ Ze had geen tijd voor mij. Ik ben nu zelf moeder van twee en ik begrijp haar gedachtegang, want het is heel druk met twee kinderen, maar het was de manier waarop ze het zei. Haar kille toon. Ik voelde me nooit welkom bij mijn eigen moeder.

Ook later heb ik altijd het gevoel gehad dat ik niet bij mijn ouders in de buurt moest komen als mijn zusje er was, want dan werd ik afgewezen. Zoals toen we een nieuw buurmeisje kregen, omdat we waren verhuisd. Ze was van dezelfde leeftijd als mijn zusje en ze begonnen samen te spelen. Ik wilde ook meespelen, maar dat mocht niet. Mijn moeder zei; ‘Ga jij nu maar je eigen vriendinnetjes zoeken’.

Omdat ik steeds werd weggestuurd, ontstond er een afstand tussen mij en mijn zusje. We kregen vaak ruzies en drie maal raden wie op haar kop kreeg. Ik, want ik was de oudste. Natuurlijk heb ik wel eens gevraagd aan mijn moeder waarom ik altijd werd afgewezen. ‘Je stelt je aan’ zei ze dan. ‘Jij denkt altijd dat anderen je niet leuk vinden.’ Ik heb me hierdoor een heel lange periode heel onzeker gevoeld. Ik dacht dat er iets mis was met mij, dat ik mezelf op een bepaalde manier onuitstaanbaar maakte.

Mijn vader hield zich op de achtergrond. Als ik hem vroeg waarom ze mij zo behandelden, zei hij dat ik het me allemaal niet zo moest aantrekken. Dat het niet kwaad was bedoeld en ik het mezelf inbeeldde. Achteraf denk ik dat het gedrag van mijn moeder te wijten is aan het feit dat ze zo jong moeder is geworden. Ze was helemaal niet klaar voor het opvoeden van een kind en heeft daar behoorlijk veel opgekropte frustraties aan overgehouden. Toen ik op mijn achttiende het huis uitging , zei ze als eerste: ‘Als je kinderen krijgt, hoef je ze niet bij mij te brengen, hoor. Ik ga niet oppassen!’

Overlevingsmechanisme

Als twintiger kwam ik nog regelmatig bij mijn ouders thuis. Mijn zusje was zestien en woonde nog thuis. Ze sliep ze elk weekend nog bij in mijn ouders in bed. Dan zei ze: ‘Ik ga weer uit logeren’. Ik mocht vervolgens in haar bed slapen. Op de bank zaten mijn ouders vaak met haar te knuffelen. Dat deden ze met mij nooit. Mijn moeder heeft nooit gezegd dat ze van me houdt. Tegen mijn zusje ook niet, maar dat hoefde ook niet voor haar. Zij voelde wel degelijk dat onze ouders van haar hielden. Ik heb lang aan mezelf getwijfeld en was ontzettend onzeker na de pubertijd. Als een vriendje het uitmaakte, dacht ik dat het aan mij lag. Na mijn twintigste ben ik dat voor mezelf op een rijtje gaan zetten. Ik voelde dat ik anders in al mijn emoties zou verdrinken. Ik heb allerlei therapieën en leiderschapstrainingen gevolgd. En NLP: neuro linguïstisch programmeren. Dit heeft me geholpen om alles een plekje te geven. Er is ook goeds uit mijn jeugd voortgekomen; ik ben heel zelfstandig geworden. Logisch, ik was heel erg op mezelf toegewezen. Een enorm overlevingsmechanisme heb ik er aan overgehouden, waardoor ik op werkgebied ver ben gekomen. Thuis was ik nooit goed genoeg, dus dan moet ik maar elders uitblinken. Ik moest toch ergens goed in zijn? Een van de opdrachten bij NLP was om met mijn ouders in gesprek gaan. Ik kreeg weer te horen dat ik me aanstelde, dat ik altijd negatief was en van kleins af aan al liep te zeuren om aandacht. Dat ik het over mezelf had afgeroepen. ‘Wie denk je wel niet dat je bent dat je ons hiermee confronteert. Natuurlijk houden we van je!’, zeiden ze. Het was het standaard antwoord dat je als ouder hoort te geven, maar niet het eerlijke antwoord. Een eerlijk antwoord was geweest: ‘Je bent te jong gekomen, dat was onze eigen fout. Maar we houden wel van je.’

Nu hebben mijn zusje en ik allebei kinderen. Mijn ouders passen vaak op haar kinderen, niet op die van mij. Toen mijn zusje moest bevallen waren ze bij de bevalling en ze zijn altijd heel betrokken geweest. Ooit zeiden mijn ouders dat ze mijn kinderen niet als ‘volwaardige’ kleinkinderen zien, omdat ze hen niet zo vaak hebben gezien als de kinderen van mijn zusje. Terwijl ze hen zelf geen aandacht hebben gegeven. Ik dacht: weet je wat? Zoek het uit. Ik wil dat jullie mijn kinderen ook als jullie kleinkinderen zien, en niet als ‘de kinderen van Madeleine die haar moeders leven heeft verpest omdat ze zo vroeg ter wereld kwam’. Als jullie dat niet kunnen, dan maar geen contact. Maar uiteindelijk was ik toch weer de softie die ze voor de lieve vrede opbelde. Ik heb ze zelfs een reisje geboekt voor ze, twee retourtjes Parijs.

Misplaatst loyaliteitsgevoel

Zo zelfstandig als ik ben geworden, zo afhankelijk is mijn zusje. Ze heeft haar studie nooit afgemaakt en kan niet op eigen benen staan. Ze heeft geen werk, geen geld, haar relatie is stuk.. Wat ik tekort kwam, heeft mijn moeder haar te veel gegeven, waardoor mijn zusje nooit loskomt. Onze band is moeizaam. We zien elkaar op verjaardagen en doen alsof alles koek en ei is. Anderhalf jaar geleden nodigde ik haar uit voor een lunch in een restaurant, zodat er geen scene kon worden getrapt. Ik wilde een leuke zus-zus relatie met haar aanwakkeren en hoopte dat het goed zou komen tussen ons. Weet je wat ze zei? ‘Ik weet niet wat het is, maar ik heb een heel diep haatgevoel naar jou toe.’ Dat was niet het antwoord waar ik op had gehoopt. Ik zei: ‘Als jij mij haat, wat zegt dat dan over jou? En wat kan je doen om het op te lossen?’ Ze reageerde kinderachtig: ‘Je mag dan wel gestudeerd hebben en denken dat je heel wat bent, maar dat is niet zo.’ Ik zei dat ik last had van onze problemen. Ze kon daar weinig mee en mompelde dat ze nog wel contact zou opnemen. Twee dagen later kreeg ik een sms’je met de vraag of ik haar geld wilde lenen omdat ze haar rekeningen niet kon betalen. Oftewel: als ik het wilde oplossen, moest ik haar betalen. Vervolgens vroeg ze ook of ik een surpriseparty voor haar verjaardag wilde regelen. Toen ik niet meteen volmondig ‘ja’ zei, werd ze boos en gilde: ‘Vind je het gek dat pa en ma zo tegen je doen. Je bent gewoon een egoïst!’ Ik kon alleen maar denken: wat ben jij toch verwend, zinnenkindje. Je belt alleen als je me nodig hebt.

Rationeel gezien weet ik dat mijn moeder dit zo in de hand heeft gewerkt, maar mijn gevoel zegt: ‘je geeft niks om me’. Later kwam mijn moeder ook nog eens om geld vragen. Ze zei: ‘Ondanks dat ik veel te jong was om jou te krijgen, heb ik je toch gehouden. Dus dan moet je nu ook iets terug doen voor mij’.

Het voelt dubbel. Enerzijds denk ik, wat een rotfamilie, ik hoef ze niet meer te zien. Anderzijds: ze zijn mijn basis, mijn roots. Ik vergelijk het met vrouwen die mishandeld worden en terug blijven gaan naar hun gewelddadige man. Dat is een ziekte. Ik voel nog steeds een enorme loyaliteit naar ze toe, die eigenlijk totaal misplaatst is. Toch kan ik het voor mijn gevoel niet maken om ze de rug toe te keren. Ik hoor bij ze. En diep van binnen blijf ik hopen dat er toch nog ooit een moeder voor me is die zich over me ontfermd. Die me een schouder biedt. Ik probeer het telkens weer en telkens loop ik tegen die muur aan. Want die liefde die ik wil, zal ik nooit krijgen. Mijn moeder is nog steeds gefrustreerd dat ze geen jeugd heeft gehad en daar ben ik de dupe van. Gelukkig heb ik mijn eigen leventje opgebouwd met mijn eigen gezin en geef ik mijn kinderen alles wat ze nodig hebben. Hen een liefdevolle jeugd bieden en laten merken en zeggen dat ik van ze houd, geeft me kracht.”

Verschenen in Grazia (2015)